Oud papier | Een modern kerstverhaal

Een klein zweetdruppeltje glijdt tussen mijn beide schouderbladen naar beneden. “Ja, niet vreemd” denk ik. Ik sta met mijn winterjas aan in de koude, donkere berging. In mijn handen een flinke stapel oude kranten, papier en platte dozen die ik net nog snel met een mesje opensneed zodat het beter achter in mijn auto past. In de keuken brandt nog licht, we ronden af. De auto had ik daarvoor al gestart en de blazers aangezet omdat het buiten vriest. Eergisteren goot ik warm water over de voorruit maar Joost van de keuken had gezegd dat ik daarmee de kans op een barst vergrootte. De automotor ronkt zacht, de blazer maakt lawaai. Ik haast mij.

De hele dag waren we bezig met de laatste voorbereidingen voor het kerstfeest. Eindelijk kan het! De afgelopen twee jaar hebben we in onze Waddenherberg géén kerst gevierd. Vanwege de Corona-pandemie. Daarom dat zweetdruppeltje denk ik nu. Niet al die 1000-dingen die ik nog wil doen, maar vanwege het paniekmomentje. “Het zal toch op deze Kerstavond net niet weer misgaan?” Even is er twijfel. Maar nee, dat kán niet... alhoewel er deze week toch veel mensen ziek zijn. Ook bij ons, daarom loop ik de hele dag al een stapje harder.  

Veel mensen wandelden vanmiddag aan de Waddenzee. Om daarna bij ons op te warmen. Zonet stapte – een kwartier voor sluiten- nog een echte bierliefhebber uit Leeuwarden binnen. Hij had gehoord van ons eigen gebrouwen eindejaarsbier. Verrast liet hij zijn ogen binnen te kost gaan. Het was zijn eerste keer hier. De houtkachel brandde nog en er waren honderden lichtjes. De inwoner van onze hoofdstad wilde alles weten waarom we op deze bijzondere plek zitten, de geschiedenis van de vissers en de zwemmers en over het lokale eten. Maar ik moest afronden, de lichtjes uitdoen en Joost helpen met het oppompen van zijn fietsband. Het was een lange dag en morgen zou het druk worden. En ik verlang naar mijn bank.

De keuken is schoon en Joost gooit het afval in de container. De autoruit ontdooit. Het papier zit in de achterbak en ik pak de fietspomp om de elektrische fiets van onze leerling kok op te pompen. De bandenspanning loopt terug tijdens koude dagen. Het lukt. Joost is klaar, hij doet zijn beide witte Airpods in, zijn wanten gaan aan en we zwaaien elkaar uit. Morgen is het Kerst. “We gaan knallen” roep ik nog.

Het laatste wat ik nog moet doen is het oud papier wegbrengen. Er is veel oud papier. Alle inkopen zijn vanochtend binnen gekomen voor de drukke laatste week van het jaar. We kopen veel lokaal in, maar er komt altijd veel papier vrij bij inkopen. Een opgeruimde berging werkt achter de schermen erg prettig.

We doneren het oud papier aan de lokale fanfare in het dorp verderop. Net buiten het dorp, op een bietenplek, staat een grote container waar je op ieder moment van de dag papier in kan zetten. Ik begreep dat de oud papierprijs goed is dit jaar. Zo hoog dat het korps dit jaar geen oliebollen hoeft te verkopen op 31 december. “Goh, als jullie die nieuwe pauken hebben gekocht wil ik een concert. Zoveel breng ik iedere week!” zei ik afgelopen zomer grappend.

Ik ben mij altijd even bewust van de hemel als ik de auto in stap. Is het bewolkt, helder? Kan ik op deze meest donkere plek van het land sterren zien? Staat de maan al hoog?

De thermometer op het dashboard knippert 0 graden. Het is half bewolkt, tussen de wolken zie ik sterren. In de eerste versnelling verlaat ik ons parkeerterrein om de dijk langzaam maar stabiel op te rijden en de scherpe bocht naar rechts te pakken. Het smalle dijkje is op dit moment van het jaar schaapvrij. Logisch, het is na november en die staan bij de boer op stal. Ik durf het grote licht te voeren maar zie flarden van zeedampen over de akkers vliegen. Een witte muur. “Gewoon licht aan doen” denk ik. In de derde versnelling rijd ik voorzichtig maar met voldoende zicht richting de papiercontainer. Het is de dijk op, de dijk af, scherpe bochten maken langs kleine huisjes die tegen de zeedijk staan.

Er is geen maan. De kerktorens van de dorpen aan het Wad zijn uitgelicht met een donkergele gloed. Het is nu 21:37 uur en bedenk dat er nu kerstnachtdiensten zijn. De laatste keer dat ik een kerk bezocht was afgelopen voorjaar bij het overlijden van de vader van een collega van onze herberg. Vroeger bezocht ik nog wel eens de kerk rond kerst. Vooral het kinder kerstfeest op Eerste Kerstdag herinner ik mij goed. Er werden allen maar bekende kerstliedjes gezongen en kinderen speelden het kerstverhaal aan de hand van een verteller. De kerk zat vol. Het laatste lied was ‘Ere zij God’ en ik hoor mijn oude buurvrouw nog tweestemmig meezingen. Kinderen kregen voor thuis een tasje met daarin een kaars en een sinaasappel en een boekje met het kerstevangelie.

“Kop er bij houden” zeg ik hardop want ik droom weg. Hier is het plaatselijk mistig en het waait. Ik rijd langs grote boerderijen in een veld waar de akkers leeg zijn. Of toch niet, een haas schiet over de weg. Daar in de verte is de container. Ik parkeer de auto met de kont naar de opening, zodat ik vanuit de auto het papier kan uitladen. Papier is zo in de sloot gewaaid! Ik open de portier en stap uit. Het is viezig, de laatste bieten zijn opgehaald maar toch liggen er een paar op het beton. De hoge bomen hebben de bladeren laten vallen en in het autolicht glanst een kristalachtige gloed over een ijskoude smurrie van blad en modder.

Opeens is er kippenvel. Ik hoor iemand snikken. Alle zintuigen staan aan. Ik ruik de vrieskou in de lucht, voel de kou door mijn spijkerbroek en hoor het ruisen van de takken. De bietenplek is een kilometer uit het dorpscentrum. Wie kan er nu hier zijn? Direct weet ik dat ik de zaklamp van de IPhone moet aandoen. “Aargh” hoor ik. Bonken. Iemand zit in de container. Zoveel is mij wel duidelijk.

Ik denk in een fractie van een seconde aan de inbraak die we afgelopen september hebben gehad, toen de kassa is meegenomen. En aan buurman Petrus, die van het motorrijden, die de vorige maand in zijn wedstrijdbusje sliep na een avond stappen en dat toen zijn bus in de brand werd gestoken. Ternauwernood ontsnapte hij aan erger door een goed werkende rookmelder in zijn bus. Dit is het Friese platteland, zo dicht bij zee. In de zomer met prachtig bloeiende akkers en soms donker en met een koude wind zoals nu. Zeker géén reden om te denken dat er hier nooit iets gebeurd.

Een nieuwe kreet klinkt er door de nacht. Was die van dezelfde persoon? Met het licht van mijn telefoon zie ik dat ik de enige ben die hier is. Of misschien achter de container? Ik loop weg van de auto en de container en probeer er achter te kijken. Hard gebonk klinkt er. En gehuil. Er is niemand achter de papiercontainer, de sloot is dichtgevroren. Ik zie ook geen voetstappen. Moet ik de politie bellen?



We hebben elke twee weken een auto van de marechaussee over de dijk rijden, we zijn de grens van Europa. Alleen de Waddeneilanden zijn er nog als grens. Er wordt hier regelmatig gesmokkeld, weet ik van de buurtagent. “Oekraïners!” schiet er door mijn hoofd, want die zijn afgelopen jaar in ons land gekomen. “Nee, dat is onwaarschijnlijk” die worden meestal goed opgevangen. Bulgaren? De tuin- en glasbouw heeft veel Oost-Europeanen nodig die tegen lage lonen en slechte huisvesting. Het AZC in het andere dorp, daar denk ik ook nog aan. Kleine vergrijpen komen voor. Wie zit in de container?

“Hallo” roep ik iets te hard en zonder na te denken loop ik naar de voorkant waar de zware ijzeren deur zit. Er wordt niet geantwoord. Met hervonden durf stap ik op de container af en roep nog eens hard “Hallo” dat meer klinkt als ‘hello’ en ik bonk zonder na te denken ook op de deur. In mijn linkerhand houd ik de telefoon. De klinken zitten op het slot. De container is dicht. Ik kan bepalen of de deur open gaat of niet.

“Help! Help mij!” hoor ik. Dit is een duidelijke Nederlandse stem hoor ik. Misschien Fries. Ik noem mijn naam en roep, nog steeds te hard: “Wie ben je?”

“Ik zit vast, per ongeluk. Help! Sorry, ik heet Ursula en woon hier. Ik zit al twee uur vast” hoor ik met paniek in haar stem. In alles hoor ik de wanhoop van deze vrouw. “Ursula, ben je alleen?” vraag ik. “Ja” zegt deze Ursula. Ik moet de deur openen weet ik nu.

Met in mijn linkerhand de telefoon schijn ik op de deurklinken, die met een speciale zwaai open worden gemaakt met mijn rechterhand, de zware deur zwaai ik open. En daar staat een vrouw met zwarte strepen beneden haar ogen. Ze heeft gehuild. Ze draagt een zwart joggingspak met daaroverheen een jas en heeft haar haar in een vlecht. Ik schat dat ze rond de 60 jaar is. Ze heeft van die instapklompjes aan. En er staat een rieten tas naast haar. “Ohh…. Bedankt! Wat ben ik blij….Pfff.” Opnieuw schieten tranen in haar ogen. “Het is goed, je kan er uit” zeg ik.

“De deur is dicht gewaaid toen ik mijn oud papier wegbracht” zegt ze. Dan plots: “Hoe laat is het nu?”
Blijkbaar is er geen ruimte voor opluchting, maar is er direct weer paniek. “Het is tien voor tien” zeg ik terwijl ik de tijd voorlees op mijn telefoon. Een opluchting lees ik af van haar gezicht.
“Dan kan het nog” zucht ze en opeens is er iets van opluchting. Een voorzichtige glimlach komt op het gezicht van Ursula.

Ze herpakt haar. “Ik wil je zo ontzettend bedanken! Ik dacht dat ik hier de hele nacht moest zitten. Wil je een warme glüwhein drinken bij mij? Ik woon hier om de hoek! Ik zeg dat ik eerst mijn papier kwijt moet en ik nog moet rijden. “Och, wat stom. Ja. Warme chocomel?”

“Dat sla ik niet af” terwijl ik vermoed dat Ursula wat moois gaat vertellen. Er staat namelijk wat in haar leven op het spel. Het ongeluk met de containerdeur was niet het meest erge dat haar kon overkomen. “Wacht, ik help je natuurlijk” zegt ze. Met stramme handen pakt ze een stapel netjes plat gemaakte dozen uit mijn auto. “Ik zal de deur maar helemaal open zetten” zeg ik. Ursula lacht hard op. De spanning is er af merk ik.

Na vier keer heen en weer lopen is al mijn oud papier in de container. Die zo goed als leeg is. Je zet dan het papier tegen de achterkant aan het einde van de enorme metalen bak. “Ik had de deur niet op een kier moeten zetten” zegt Ursula.

“Kom, we gaan” zegt ze, terwijl ze de regie pakt. “Ik woon hier om de hoek, ik loop altijd naar het bietenplek voor oud papier.”

“Stap in, ik rijd je naar huis” zeg ik.

Mijn mond zet ik in aan een warme mok chocomel. Ursula loopt door haar kleine huisje. Ik ken het huis, want ze heeft een kastje aan de weg staan met eieren en in de herfst appels en pruimen. Nu weet ik wie er woont. Haar klompjes hebben plaats gemaakt voor warme sloffen. En ze heeft een warm sjaaltje omgedaan. “Zie ik er wat uit?” zegt ze, terwijl ze een Ipad pakt.

“Het is zo 8:00 uur in Sydney, Australië. Mijn zoon is gisteren voor het eerst papa geworden en zijn Australische vrouw is vannacht thuisgekomen van het ziekenhuis, het was een enorm lastige bevalling. Uiteindelijk is het kindje na 9,5 uur persen en weeën met een keizersnee geboren. We hebben afgesproken om 22:00 uur Nederlandse tijd te Facetimen. Eindelijk kan ik dan het kind zien. Het is een jongetje geworden. Je moet ook even meekijken, ik was zo bang dat ik dit ging missen! Ik ben afgelopen nacht voor het eerst oma geworden!”

Daar zit ik in een klein huisje buiten het dorp. Er staan een bescheiden kerstboompje in huis. Ik drink van de chocomel. “Bluupuup” zegt het scherm.
Er is connectie. “Hi André!” roept Ursula. Een sportieve kerel in een t-shirt zie ik op het scherm. Met in zijn handen een klein wezentje met witte kleding. “Dit is Dave. 3420 gram” zegt de blije papa.

“Goh” dacht ik.
“Dave. Toevallig stel ik mijzelf ook altijd onder die naam voor in Engelstalige landen.”

Reacties